|
1. |
varen 1 zn. 'sporendragende plant van de klasse Pteropsida' categorie: erfwoord Onl. farna 'varen' in de toponiemen Farnoth 'Varent (Oost-Vlaanderen)' (met collectiefachtervoegsel -t) [814-20, kopie 941; Gysseling 1960] en Varenberch 'Varenberg (Limburg BE)' [1129; Gysseling 1960]; mnl. uaren 'varen' [1226-50; VMNW], varen. Os. farn (mnd. varn(e), varen); ohd. farn (nhd. Farn); nfri. fear; oe. fearn (ne. fern); < pgm. *farna- 'varen'. Verwant met: Sanskrit parṇá- 'veer, vleugel'; Avestisch parəna- 'id.'; Litouws spar̃nas 'vleugel'; < pie. *(s)porH-no-, *perH-ti-, *porH-ti- (IEW 850), afleiding van *(s)per-, *(s)por- 'vliegen' (LIV 579), waaruit Oudkerkslavisch perǫtŭ 'zij vliegen', pariti 'vliegen'. Daarnaast met ander achtervoegsel: Oudiers raith 'varen', Welsh rhedyn 'id.'; Tochaars B parwa 'veren'; en met reduplicatie: Sanskrit párpata- 'bepaald kruid'; Litouws papártis, papar̃tis 'varen'; Russisch páporotnik' 'id.'; < pie. *perH-ti, *(-)porH-ti-. Hierbij ook Kerkslavisch pero 'veer' (Russisch peró 'veer, pen') < pie. *perH-o-. De plant is genoemd naar de veervormige bladeren. Fries: fear
|
naar boven
|