|
1. |
aftakelen ww. 'ontdoen; in kracht achteruitgaan' categorie: geleed woord Nnl. aftakelen '(een schip) ontdoen van het takelage (want, zeilen, etc.)' [1799; Weiland]; 'in kracht of geestelijke vermogens achteruitgaan' [1848; WNT Supp.]. Gevormd uit af en het werkwoord takelen, werkwoordafleiding van takel. Oorspr. werd het werkwoord in hoofdzaak gebruikt met betrekking tot schepen: 'van tuigage ontdoen', maar al in de eerste helft van de 19e eeuw komt het meest in overdrachtelijke zin voor: 'ontdoen van bekleding of bezitting, van schone schijn' en later ook 'achteruitgaan in lichamelijke of geestelijke vermogens'.
|
naar boven
|