1.   aflaat zn. 'kwijtschelding van zonden'
categorie:
verkorting
Onl. aflati /-lāti/ (datief) 'vergiffenis' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. aflat 'nalatigheid, verzuim; vergiffenis van zonden' [1240; Bern.], aflaet, aflate.
Oude afleiding van het werkwoord aflaten in de verouderde betekenis 'kwijtschelden', gevormd uit af- en laten.
Mnd. aflat /-lāt/ 'vergeving'; ohd. ablāz(i) (nhd. Ablass); nfri. ôflaat; on. aflát 'einde, slot, het ophouden'; got. aflēt 'vergiffenis'; < pgm. *aflēta-.
Oorspr. betekende dit woord 'weglating', maar reeds in het Gotisch en het Oudnederlands heeft het de christelijke betekenis 'vergiffenis van (zonden)'. Daarnaast kwam ook de specifieke betekenis indulgentia 'kwijtschelding van tijdelijke straffen door het uitvoeren van goede werken (in de rooms-katholieke kerk)' op. Deze leidde in de late Middeleeuwen tot de zogenaamde aflaathandel, waarbij men de zonden kon afkopen, soms zelfs bij voorbaat. Het misbruik daarvan was een van de aanleidingen voor de Reformatie. Binnen de katholieke kerk kan men nog steeds '(volle) aflaten verdienen, vooral op Allerzielen (2 november)', al dienen die nu om zielen uit het vagevuur te verlossen.
Fries: ôflaat


  naar boven