41.   dalmatiër zn. 'hondenras'
categorie:
leenwoord, verkorting, geoniem
Nnl. dalmatiner hond, dalmatiner dog [1918; Sanders 1996], dalmatische hond [1935; Sanders 1996], dalmatiër [1974; Koenen].
Ontleend aan Engels dalmatian dog 'dalmatiër' [1810; OED], letterlijk 'Dalmatische hond' (zie dog). De hond heeft zijn naam wrsch. te danken aan zijn karakteristieke vacht, wit met ronde zwarte vlekjes, die gelijkenis zou hebben vertoond met bepaalde uitvoeringen van een dalmatiek of dalmatica, een (meestal volledig wit) liturgisch overkleed dat gedragen wordt door de diaken bij het assisteren tijdens de mis en dat zo genoemd is omdat deze gewaden vroeger in Dalmatië of van Dalmatische wol vervaardigd werden.
De herkomst van de dalmatiër is niet Dalmatië (landstreek in Kroatië), maar wrsch. Zuid-Azië. Al in de 17e eeuw wordt de dalmatiër op Engelse schilderijen aangetroffen.
Literatuur: Sanders 1996
42.   damasceren ww. 'staal van patronen voorzien'
categorie:
leenwoord, geoniem
Nnl. damasceren 'staal een vlammig aanzien geven' [1843; Weiland], damasceeren 'harden': Het damast- of gedamasceerd staal [1860-61; WNT].
Ontleend aan Frans damasser 'metaal een vlammend aanzien geven' [ca. 1783; Rey] (thans ook damasquiner), eerder al 'geweven stoffen een vlammend aanzien geven', een afleiding van damas 'gevlamd staal, sabel' [18e eeuw; Rey], eerder al 'gevlamde stof, damast' [1380], ouder damasque [1352; Rey] < Laatlatijn damascena 'uit Damascus', zie damast, of een afleiding van Damas, de Franse vorm van Damascus. Damascus, een van de belangrijkste handelssteden in de Middeleeuwen, was van oudsher bekend als een centrum van de metaalbewerking.
Literatuur: Sanders 1995: 175
43.   damast zn. 'zeker fijn weefsel'
categorie:
leenwoord, geoniem
Mnl. damast 'fijn weefsel' [ca. 1390-1460; MNW cameloot], fluweelen, damasten (bn.), sattijnen ... oft andere zydenen lakenen 'fluwelen, damasten, satijnen of andere zijden stoffen' [1497; MNW worsteyn], dammes 'damast' [ca. 1480; MNW]; vnnl. damasthe (bn.) [1496-1543; MNW wambeis], damast [1524; MNW tornikeel].
Ontleend aan Italiaans damasto 'zijde; stalen lemmet', een nevenvorm van dam(m)asco, dommasco < middeleeuws Latijn damascenus 'product uit Damascus'.
Damascus was in de Middeleeuwen een centrum van zijdeweverij; het is echter ook mogelijk dat de (oorspronkelijk zijden) kunstig geweven stof zijn naam dankt aan de gelijkenis met het gevlamde oppervlak van gedamasceerd staal, hoogwaardig staal uit Damascus. 'Uit Damascus' kwamen ook vruchten, zoals de damastpruim (Damas-pruim [1770; WNT prunel I] of damascener pruim (Engels damson (plum)) en bloemen, in het Nederlands de damastbloem: Damas-bloemen (mv.) [na 1608; WNT winterviolier] en Damascener rozen [1937; WNT provincieroos] (Engels damask rose).
Literatuur: Sanders 1995, 174-175
Fries: damast
44.   derby zn. 'sportwedstrijd tussen twee ploegen uit dezelfde plaats of omgeving'
categorie:
leenwoord, geoniem
Nnl. derby 'wedstrijd tussen twee plaatselijke clubs' [1931; Kramers II]. Daarvoor alleen als naam van de Engelse Derby als paardenrennen.
Ontleend aan Engels derby 'id.', in deze betekenis een verkorting van het veel frequentere local derby 'plaatselijke wedstrijd' [1914; OED].
Derby is de naam van een Engels graafschap. Edward Stanley, de twaalfde graaf van Derby, organiseerde in 1780 in Epsom paardenrennen die gingen behoren tot de belangrijkste van Groot-Brittannië, en nog altijd Derby worden genoemd. Bij uitbreiding werd deze naam ook voor andere paardenrennen en wedstrijden gebruikt, maar dan altijd in combinatie met een extra bepaling, zoals French Derby [1890; OED] en air derby 'vliegwedstrijd' [1914; OED]. In de voetbalsport ontstond onder plaatselijke clubs de gewoonte elkaar in een local derby te treffen en in deze betekenis is het woord derby ook in het Nederlandse voetbaljargon terechtgekomen.
De Engelse uitspraak is met lange a, maar in het Nederlands wordt meestal een spellinguitspraak gehanteerd, dus /derbi/, of een Engelse spellinguitspraak /durbi/, met een eerste lettergreep als in Engels herb.
45.   dixieland zn. 'soort jazzmuziek'
categorie:
leenwoord, geoniem
Nnl. Wat er ontstond noemt men thans Dixieland-jazz, de blanke speelwijze van de zwarte New-Orleans stijl [1956; Berendt], Dixieland 'bepaalde stijl van jazz' [1974; Koenen].
Ontleend aan Amerikaans-Engels dixieland (music), dixieland (jazz) 'jazzmuziek uit Dixieland, de zuidelijke staten van de VS' [1927; OED], eerder al in de naam The Original Dixie Land Jazz Band [1919; OED]. De muziek stond ook bekend als New Orleans (Jazz), omdat veel beroemde bands die deze muziek speelden, uit New Orleans kwamen; bij de revival die dit type jazz in de jaren 1950 beleefde, werd dixieland vooral een aanduiding voor muziek van blanke bands.
Dixie(land) is de naam voor de zuidelijke staten van de V.S.: het liedje Dixie's Land van D.D. Emmett noemt het Zuiden Dixie, Dixie Land en Dixie's Land [1859; OED]. *Dixies zouden 10-dollarbiljetten van de bank van Louisana zijn met het Franse woord dix erop gedrukt en Dixieland zou dan het gebied zijn waar die bankbiljetten circuleerden; het bestaan van *dixies is echter niet geattesteerd (BDE). Een andere verklaring is dat Dixie komt van Dixon, in the Mason and Dixon line, de grens tussen Pennsylvania en Maryland, in feite tussen de noordelijke en zuidelijke staten. Een derde verklaring, dat Dixie(land) is genoemd naar Mr. Dixy of Dixie, een slavenbezitter, wiens slaven later onder een andere eigenaar zich het goede, oude Dixieland herinnerden, is al te vinden in een oude verklaring van klaarblijkelijk plaatselijke auteurs [1890-1904; Farmer/Henley] en dus niet onaannemelijk.
Literatuur: J.S. Farmer, W.E. Henley (1890-1904) Slang and its Analogues, Londen; J.E. Berendt (1956) Jazz, van New-Orleans tot cool, Utrecht/Antwerpen
46.   duffel zn. 'een wollen stof'
categorie:
geoniem
Vnnl. Kempesche, Limborghsche, Weselsche, Munstersche, Duffelsche, ende andere diegelijcke Laeckenen [1637; WNT duffelsch], 5 stucken duffels [1637; WNT]; nnl. duffel 'duffelse overjas' [1701-1711; WNT].
Genoemd naar de plaatsnaam Duffel (bij Antwerpen), zoals al expliciet wordt vermeld in de eerste Engelse attestatie: These Duffields, so called from a Town in Brabant, where the trade of them first began 'deze duffels, zo genoemd naar een Brabants stadje waar men deze begon te verhandelen' [1677; OED].
Mnd. düffel (nhd. Düffel); nfri. duffel, ne. duffel, duffle; nzw. duffel.
Vanaf de 15e eeuw maakte Duffel een ware bloeiperiode door dankzij de weefnijverheid. Duffels laken werd tot ver buiten de grenzen verkocht. De duffel als winterjas beleefde na de Tweede Wereldoorlog via het Engels een herleving als duffelcoat.
duffelen 'stevig inpakken, warm aankleden'. Nnl. duffelen 'id.' [1867; WNT]. Wrsch. geen afleiding van duffel, maar een variant van doffelen, frequentatief van doffen, zie opdoffen.
47.   dumdumkogel zn. 'kogel met ingesneden mantel'
categorie:
leenwoord, geoniem
Nnl. dumdumkogel [1899; Sanders 1995], De dum-dum-kogels werden het eerst vervaardigd in de munitiefabriek te Dumdum in Bengalen [1935; WNT kogel].
Ontleend aan Engels dumdum < Indisch damdam. Dit type kogels werd voor het eerst gemaakt in de stelling van de Bengaalse artillerie in Calcutta (India), die met het Perzische woord damdama 'heuvel, aarden wal, verhoogde batterij' werd aangeduid. De kogels kregen bekendheid tijdens de Boerenoorlog (1899 -1902).
Literatuur: Sanders 1995
48.   faience zn. 'geglazuurd soort aardewerk of halfporselein'
categorie:
leenwoord, geoniem
Nnl. faijance 'aarde- of plateelwerk, vals porselein' [1824; Weiland], impliciet in Faijence of Faenza. Deze oude tamelijk groote en fraaije stad in Italië ... is beroemd wegens het aldaar uitgevonden aardewerk, hetwelk er nog vervaardigd wordt, en er den naam van draagt [1843; Handelsmag.], faijance 'geglazuurd soort aardewerk', fayence, faience 'id.' [1847; Kramers].
Ontleend aan Frans faïence [eind 17e eeuw; Rey], gesubstantiveerd uit terre de fayence 'aarde(werk) uit Faenza' [1532; Rey], zo genoemd naar de stad Faenza (provincie Ravenna) in Italië, waar zich een belangrijke aardewerkfabriek bevond.
In het Italiaans zelf noemt men dit aardewerk maiolica, letterlijk 'uit Mallorca'.
Fries: -
49.   fazant zn. 'hoenderachtige vogel (geslacht Phasianus)'
categorie:
leenwoord, geoniem
Mnl. fasaen 'fazant' [1287; CG II, Nat.Bl.D], faysante (mv.) [1300-50; MNW-R].
Ontleend aan Oudfrans feisant, fesant, fesan 'fazant' (oudste attestatie als mv. feisanz [ca. 1172; TLF] (Nieuwfrans faisan); het Engels, dat het woord ook heeft ontleend aan het Oudfrans, heeft al een eerdere vindplaats: faisant [1166; BDE]). Het Franse woord is zelf via Latijn phāsiānus 'id.' ontleend aan Grieks phasianós 'id.', een gesubstantiveerd bn. uit phāsiānós órnis 'vogel van Phasis'. De al in het Frans aanwezige -t is wrsch. te verklaren naar analogie van andere woorden op -ant, waaronder de tegenwoordige deelwoorden.
Phasis was de naam voor de Rioni, een rivier in de Kaukasus die uitmondt in de Zwarte Zee. De vogel is dus genoemd naar zijn gebied van herkomst.
Fries: fazant
50.   gamasche zn. 'slobkous'
categorie:
leenwoord, geoniem
Nnl. 3 paaren schoenen, 2 paaren sloopkoussen (gamaches) '3 paar schoenen, 2 paar slobkousen' [1806; WNT slobkous], gamasche 'waterdichte afscherming van het onderbeen en de (berg)schoen tegen sneeuw, slobkous' [1994; Kolsteren].
In de huidige vorm ontleend aan Duits Gamasche 'slobkous, beenwindsel', eerder gamache 'id.' [17e eeuw; Pfeifer] < Frans gamache (nu verouderd) 'slobkous, knoopbare leren beenbescherming' [1571; TLF] < Oudprovençaals gamacha [1383; TLF], een verkorting van Spaans guadameci 'zachte leersoort' [1140; Corominas] < Arabisch (jild) ḡadāmisī 'leer uit Gadames in Libië'. Eerder al ontleend uit het Frans.
Gamaches waren overkousen van wol, laken of fluweel die in de Middeleeuwen, 16e en 17e eeuw ter bescherming van de hozen of kousen in de laarzen werden gedragen. In Nederland kwamen in de 17e eeuw als luxedracht witte gamaches voor, met wit kant omboorde bovenstukken. Naar aanleiding van de beoefening van bergsport en wintersport is het woord opnieuw ontleend uit het Duits.

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven