1.   etappe zn. 'deel van een traject'
categorie:
leenwoord, terugleenwoord
Nnl. etape "stapelplaats, voorraadplaats voor doortrekkende soldaten" [1832; Weiland], een tocht door troepen, in verschillende etapen of termijnen [1899; Woordenschat], een terugtocht ... in verschillende étappes [1917; WNT].
Ontleend aan Frans étape 'proviandmagazijn voor het leger' [1546; Rey], later ook in de betekenissen 'pleisterplaats, rustpunt voor een leger' [18e eeuw; Rey], 'afstand tussen twee (militaire) rustpunten' [1833; Rey] en 'id. in de sport' [1870; Rey]. Oudere vormen zijn Middelfrans estappe [1396; Rey], Oudfrans estaple 'handelsdepot' [1272; Rey], ontleend aan mnl. stapel 'stapelplaats', zie stapel.
Net als in het Frans was ook in het Nederlands etappe (in de oudste vindplaatsen nog met Franse spelling) vroeger vooral een militaire term. De introductie van het woord in het algemene taalgebruik is wrsch. vooral te danken aan de wielersport, die veel Franse termen in het Nederlands heeft geïntroduceerd.


  naar boven