1.   chassis zn. 'onderstel van een auto; houder van een fotografische plaat'
categorie:
leenwoord
Nnl. chassis 'houder waarin fotografische platen lichtdicht geborgen zijn' [1898; Dale], chassis (mv.) 'onderbouw van een auto' [1902; WNT rennen I].
Ontleend aan Frans chassis 'omlijsting, kader' [1535; Rey], eerder al 'spieraam van schildersdoek' [1372; Rey], ouder chas(s)iz 'vensteromlijsting, sponning' [1160; Rey]. Het woord, met als grondbetekenis 'kader, lijst, frame', krijgt in het Frans een steeds breder toepassingsgebied, tot het in de 19e eeuw ook 'onderbouw van locomotief' [1866; Rey] en 'onderbouw van auto' [1888; Rey] betekent. Het komt van vulgair Latijn *capsiceum, *capsicium 'lijst, montuur', gevormd op basis van Latijn capsa 'lijst, raam, bus, doos', zie capsule. Dit woord hangt wrsch. samen met het werkwoord capere 'nemen, (be)vatten' (verwant met hebben).
Fries: sjassy(s)


  naar boven