1.   set zn. 'deel van sommige sportwedstrijden; stel; filmlocatie'
Nnl. set eerst nog als exotisme in [Zij] noemt zonder omwegen "the Marlborough-House set" - de omgeving van den prins en prinses van Wales [1892; Groene Amsterdammer], 'deel van een tenniswedstrijd' [1907; Elsevier], 'filmlocatie' [1927; Groene Amsterdammer], 'bij elkaar horende voorwerpen' [1933; Groene Amsterdammer].
Ontleend aan Engels set, met de betekenissen o.a. 'filmlocatie' [1912; OED], 'groep decorstukken in een toneelstuk' [1859; OED], 'groep bij elkaar horende mensen' [1682; OED], 'deel van een sportwedstrijd' [1578; OED], uit algemener 'verzameling voorwerpen' [1561; OED] en 'religieuze gemeenschap' [1387; OED]. Het Engelse woord is ontleend aan Oudfrans sette, variant van secte 'opeenvolging', ontleend aan Latijn secta 'groep volgelingen', zie sekte. De betekenisontwikkeling in het Engels is echter sterk beïnvloed door het niet-verwante werkwoord set 'zetten', zie zetten: zo kon de betekenis 'verzameling voorwerpen' opgevat worden als 'dat wat bij elkaar gezet is', vergelijk Duits Satz 'set'.
In de betekenis 'groep mensen' komt set in het begin van de 20e eeuw vooral voor in de combinatie smart set 'modieus geklede notabelen' [1902; Groene Amsterdammer]. In de tweede helft van de 20e eeuw komt vooral de combinatie jet set 'luidruchtige, trendsettende rijkelui' [1970; Leeuwarder Courant] voor. Beide combinaties zijn ontleend aan het Engels: smart set [1897; in de boektitel The smart set; correspondence and conversations] en jet set [1951; OED].
Fries: set


  naar boven