1.   serpent zn. 'slang (vero.), gemeen kreng'
categorie:
leenwoord
Mnl. in serpentes wise 'op de manier van een slang' [1265-70; VMNW], serpent 'slang' [1285; VMNW]; vnnl. dat serpent, ... het is een vrouw [1653; Huygens].
Ontleend aan Frans serpent 'slang' [1080; Rey], ook in de combinatie pute serpent 'doortrapte en gemene snol' [1174-77; TLF], een ontlening aan Latijn serpēns 'slang' (genitief serpentis), het teg.deelw. van serpere 'kruipen, kronkelen'.
Latijn serpere is verwant met: Grieks hérpein 'kruipen, langzaam gaan'; Sanskrit sárpati 'hij kruipt'; < pie. *serp- (LIV 536).
Literatuur: C. Huygens (1997), Trijntje Cornelis, ed. H.M. Hermkens en P. Verhuyck, Amsterdam, 163
Fries: serpint


  naar boven