1.   cadens zn. 'reeks slotakkoorden; versiering, improvisatie door solist'
categorie:
leenwoord
Vnnl. cadentie 'versiering, versierde set akkoorden' [1617; WNT toon I], cadentie '(vallende) versiering' [1642; WNT val I]; nnl. cadentsen (mv.) '(slot)versieringen' [1732; WNT tremblant II], cadens 'improvisatie, versiering op thema's uit het muziekstuk' [1809; WNT uitvoerder].
Hetzelfde woord als cadans; in de vorm cadens rechtstreeks ontleend aan Italiaans cadenza 'val, slot van het muziekstuk'.
De betekenis 'reeks slotakkoorden', en bij uitbreiding daarvan '(slot)versieringen)' is ontstaan uit 'het vallen, eindigen van het muziekstuk', dus 'de reeks akkoorden voor het slotakkoord'.
In de 17e eeuw krijgen de Vroegnieuwnederlandse vormen cadans en cadens, die eerst door elkaar werden gebruikt, ieder een eigen betekenis; de zeldzame vorm cadentie verdwijnt, ook in de 17e eeuw.
Fries: kadins


  naar boven