2371.   farce zn. 'klucht, schijnvertoning; vulsel'
categorie:
leenwoord
Vnnl. farcie, farsse 'klucht, blijspel' [1599; Kil.], comedianten ... die 's Princen farcen spelen [1617; WNT]; nnl. farce 'vertoning die niets om het lijf heeft' [1992; van Dale]. Daarnaast als culinaire term nnl. farce 'vleesvulsel' [1811; Blussé].
Ontleend aan Frans farce 'klucht, blijspel' [1448; Rey]. De oorspr. betekenis van dit woord is 'vulsel' [13e eeuw; Rey]; het is ontwikkeld uit Laatlatijn farsa, de gesubstantiveerde vrouwelijke vorm van het verl.deelw. farsus van klassiek Latijn farcīre 'vullen (van gerechten), vetmesten (van dieren)'.
Met middeleeuws Latijn farsa duidde men bij kerkdiensten de intermezzo's in de volkstaal (de 'opvullingen') aan. Via 'vermakelijk bijverhaal' ontstond daaruit in het Frans de betekenis 'klucht', wat later ook wel afgezwakt werd tot 'grap, poets'; in het Nederlands is de aan het toneel gerelateerde betekenis vrijwel verdwenen, ten gunste van het negatievere 'schijnvertoning'.
Naast deze ontwikkeling is Frans farce 'fijngehakt vlees voor het opvullen van gevogelte, pasteitjes e.d.' als culinaire vakterm blijven bestaan en door het Nederlands later ook aan het Frans ontleend.
Fries: -
2372.   farizeeër zn. 'schijnheilige'
categorie:
leenwoord
Mnl. fariseus 'farizeeër' [1240; Bern.], pharisewe [1265-70; CG II, Lut.K], maar mnl. meestal farisee(n); nnl. de geldzuchtige Farizeërs [1809; WNT geldzuchtig], farizeer 'hypocriet persoon' [1811; Blussé], die pedante luit die men de Pharizeers der kunst zou kunnen noemen [1881; WNT type].
De huidige vorm met uitgang -er mogelijk onder Duitse invloed, maar uiteindelijk via Latijn pharisaeus ontleend aan Grieks pharisaĩos 'lid van een strenge joodse religieus-politieke partij', een begrip uit het Nieuwe Testament dat teruggaat op Aramees pərīšajjāʾ, meervoud van pərūšāʾ 'afgescheidene', met daarin het passief deelwoord van pərāš 'scheiden', te vergelijken met Hebreeuws paraš 'scheiden'. Wrsch. noemden de farizeeërs zich zo ter onderscheiding van de niet-joden, of misschien zelfs ter onderscheiding van niet rein genoeg levende joden.
De Farizeeërs vormden in de tijd van Jezus een joodse sekte die de nadruk legde op het stipt naleven van de religieuze wetten. In het Nieuwe Testament worden ze regelmatig als schijnheilig voorgesteld, vandaar de betekenisontwikkeling naar 'hypocriet persoon'.
Fries: fariseeër
2373.   farmacie zn. 'leer van de bereiding van geneesmiddelen'
categorie:
leenwoord, substraatwoord in brontaal
Vnnl. pharmacie [1687; WNT medicijn II].
Al dan niet via Frans pharmacie 'id.' [1579; Rey], ouder farmacie [1314; Rey], ontleend aan Laatlatijn pharmacía 'het gebruik van geneesmiddelen', zelf ontleend aan Grieks pharmakeía 'id.', een afleiding van phármakon 'geneeskrachtig kruid, geneesmiddel, tovermiddel, gif'. De verdere etymologie van het Griekse woord is onduidelijk; wrsch. betreft het een voor-Indo-Europees substraatwoord of een leenwoord.
Fries: farmasy
2374.   fascikel zn. 'aflevering van een tijdschrift of boek'
categorie:
leenwoord
Nnl. eerst nog in de Latijnse vorm in: in den Fasciculus van 1480 'in de bundel folio's uit 1480' [1903; WNT wet I]; dan fascikel 'aflevering van tijdschrift of boekwerk' [1956; Kolsteren].
Gezien de huidige vorm ontleend aan Duits Faszikel 'aflevering van tijdschrift of boekwerk', of aan Engels fascicle 'onderdeel, aflevering(?) van een geschrift' [1647; OED], die beide via Frans fascicule ontleend zijn aan Latijn fasciculus 'bundeltje, pakje geschriften', een verkleiningsvorm van fascis 'bundel', zie fascisme. De betekenisontwikkeling vond in het Frans plaats: 'pakje, bundel (geschriften)' [15e eeuw; Rey], 'hoofdstuk van een boek' [1532; Rey], 'aflevering van een tijdschrift of boek' [1793; Rey].
Fries: -
2375.   fascineren ww. 'buitengewoon boeien'
categorie:
leenwoord
Vnnl. fasceneren 'betoveren' [1553; WNT Aanv.]; nnl. fascineren 'boeien' [1872; van Dale], 'n boekenstalletje fascineerde hem [1902; WNT Aanv.].
Al dan niet via Frans fasciner 'betoveren' [14e eeuw; Rey], 'buitengewoon boeien' [eind 16e eeuw; Rey], ontleend aan Latijn fascināre 'betoveren', dat is afgeleid van fascinum 'betovering; fallus als middel tegen betovering', misschien uit Grieks baskánion 'amulet', dat ontleend zou kunnen zijn met aanpassing aan de f van Latijn fārī 'spreken'. Grieks baskánion, behorend bij het werkwoord baskaínein 'belasteren, beheksen, betoveren', moet gezien de b- op een Thracische stam *bask- teruggaan en is dan verwant met Grieks phánai 'spreken' en hetzelfde als Latijn fārī 'spreken, voorspellen', zie faam.
Fries: fassinearje
2376.   fascisme zn. 'autoritair en nationalistisch politiek regime'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Nnl. in het Italiaanse fascisme na den oorlog [1923; maandblad De socialistische gids 8, 865], met algemenere betekenis in een fascisme dat op dat van Duitsland zou lijken [1935; WNT Aanv.].
Ontleend aan Italiaans fascismo, de naam die werd gegeven aan de in 1919 door Benito Mussolini (1883-1945) opgerichte politieke beweging die in Italië van 1922 tot 1943 aan de macht was en o.a. gekenmerkt werd door totalitarisme en nationalisme. Het woord werd afgeleid van het oudere, niet door Mussolini bedachte, fascista 'aanhanger van de organisatie voor interventionistische propaganda' [1915; DEDLI], de fasci d'azione rivoluzionaria [1914; DEDLI], waarin fasci het meervoud is van fascio 'verbond van arbeiders' [1872; DEDLI], een metaforische betekenis van fascio 'bundel, bond', dat teruggaat op Laatlatijn fascium 'bundel' (naast klassiek Latijn fascis 'bundel'), van onduidelijke herkomst.
De verdere etymologie van Latijn fascis is onbekend; misschien is Iers basc 'halsketting' verwant.
Bij uitbreiding wordt het woord ook gebruikt voor regimes en politieke opvattingen die de kenmerken van Mussolini's fascisme dragen.
fascist zn. 'aanhanger van het fascisme'. Nnl. fascist 'id.' [1928; WNT Aanv.], bij uitbreiding ook 'iemand met fascistische denkbeelden, onverdraagbaar persoon' [1942; WNT Aanv.]. Ontleend aan Italiaans fascista.
Fries: faksisme, fassisme ◆ faksist, fassist
2377.   fascist
categorie:
leenwoord
Zie: fascisme
2378.   fase zn. 'stadium, tijdelijke toestand'
categorie:
leenwoord
Nnl. phase 'schijngestalte van de maan' [1809; WNT schijn I], 'stadium' in een faillissement ... in al zijne phases [1844; WNT], 'aggregatietoestand van een stof' in damp- en vloeistofphasen [1900; WNT vloeistof].
Via Frans phase 'tijdelijke toestand, fase' [1544; Rey], 'schijngestalte van een planeet of maan' [1611; Rey], een geleerde ontlening aan Grieks phásis 'teken, gerucht', afgeleid van het werkwoord phaínein '(doen) verschijnen', verwant met boenen, en zie ook fantasie.
De term werd in de astronomie opgenomen als aanduiding voor de wisselende gestalte van hemellichamen die niet zelf licht geven.
Fries: faze
2379.   fashion
categorie:
leenwoord
Zie: fatsoen
2380.   fata morgana zn. 'luchtspiegeling'
categorie:
leenwoord
Nnl. fata morgana 'luchtspiegeling in de Straat van Messina' [1824; Weiland], 'luchtspiegeling' [1847; Kramers]; overdrachtelijk ook 'waanvoorstelling' [1888; WNT Aanv.].
Ontleend aan Italiaans fata morgana 'id.', letterlijk 'de fee Morgana'. Het eerste deel, fata 'fee' (verwant met het Franse leenwoord fee), is ontwikkeld uit Laatlatijn Fata 'godin van het lot', een vrouwelijke afleiding van klassiek Latijn fātum '(nood)lot', zie fataal. Over de naam Morgana bestaan verschillende theorieën. Een daarvan is dat hij gegeven zou zijn door de Noormannen, die in de 11e eeuw de Arabieren van Sicilië verdreven, en die de in de Straat van Messina voorkomende luchtspiegelingen aan tovenarij toeschreven en er de naam van Morgana, tovenares en zuster van koning Arthur, aan verbonden. Een andere theorie is dat eerder al een in Arabische sprookjes optredende tovenares Morgana verantwoordelijk werd gehouden voor de luchtspiegelingen; aan deze naam ligt een Arabisch woord margān 'koraal' ten grondslag, dat op Grieks margarítēs, márgaron 'parel' teruggaat, zie margriet.
Later werd deze aanduiding gebruikt als algemene term voor luchtspiegelingen, met name die in een woestijn.
Fries: fata morgana

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven