1.   -zaam achterv. dat bn. vormt
Onl. -sam in geminnesam 'aangenaam' [10e eeuw; W.Ps.], mit heilsamo dranche 'met de geneeskrachtige drank' [ca. 1100; Will.]; mnl. -sam, ook -saem in Hugo, die een eersaem meister sijt [1340-60; MNW-P]; nnl. -zaam.
Oorspr. had dit achtervoegsel een korte klinker. De klankwettige vorm is dan ook mnl. -sam (nnl. *-zam). Vanaf de 14e eeuw verschijnen nominatiefvormen op -saem, onder invloed van de gerekte klinker in de open lettergreep van de verbogen naamvallen (mnl. -same(n)).
Os. -sam; ohd. -sam (nhd. -sam); ofri. -sum (nfri. -sum); oe. -sum (ne. -some); on. -samr (nzw. -sam); got. -sams; alle 'geneigd tot, passend', < pgm. *-sama-, ablautend *-suma-.
Pgm. *-sama- is wrsch. hetzelfde woord als het bn. *sama- 'dezelfde', zie sommige en samen.
In het Gotisch is slechts de samenstelling lustusams 'begeerd' (< 'met lust verbonden') overgeleverd, maar in alle andere Oudgermaanse talen verschijnt het achtervoegsel al vroeg in vele bijvoeglijke afleidingen van zowel zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden als werkwoorden. De gemeenschappelijke betekenis is 'neiging tot iets hebbend'; met betrekking tot personen kan het een karaktereigenschap uitdrukken. In de jongere tijd is de productiviteit van het achtervoegsel in alle Germaanse talen afgenomen en uiteindelijk nagenoeg verdwenen. In het Nederlands dateren de laatste afleidingen uit de 18e eeuw (WNT).
De meeste woorden met -zaam zijn afgeleid van werkwoorden (dit geldt ook voor het Duits, maar juist niet voor het Engels), bijv. gehoorzaam, lijdzaam, volgzaam, waakzaam. Afleidingen van zelfstandig naamwoorden zijn o.a. deugdzaam (zie deugd) en minzaam (zie min 1). Afleidingen van bijvoeglijke naamwoorden zijn niet talrijk: o.a. bedachtzaam, gemeenzaam en langzaam in de verouderde betekenis 'langdurig'. Sommige afleidingen zijn ontstaan als leenvertaling uit het Duits, bijv. eenzaam en moeizaam. Het woord zeldzaam heeft een afwijkende etymologie.
Literatuur: Heidermanns 1993, 467
Fries: -sum


  naar boven