1.   bastion zn. 'bolwerk'
categorie:
leenwoord
Vnnl. bastion 'uitspringend deel van een vestingwal' [1602; Schulten 1966].
Ontleend aan Frans bastion [ca. 1500] < Italiaans bastione, een vergrotingsvorm bij bastia < Oudfrans bastie 'gebouw', afleiding van het werkwoord bastir 'bouwen' (Nieuwfrans bâtir) < Frankisch *bastjan 'd.m.v. bast verbinden', zie bast.
Al in de eerste helft van de 15e eeuw werd Frans bastie in de betekenis 'sterkte, verschansing' ontleend (nog in Kil. 1599 basteye, basseye, pasteye), net als Duits Bastei 'id.'. Dit woord is in het Nederlands, Duits en het Fries met de komst van bastion in onbruik geraakt.
Fries: bastion


  naar boven