1.   batterij zn. 'elektriciteitsbron; zwaar geschut'
categorie:
leenwoord
Vnnl. battery 'militair geschut' [1599; WNT]; nnl. batterie 'elektrische batterij' [1847; Kramers], batterij 'id.' [Dale 1972], een hele batterij lege flessen 'een hele serie lege flessen' [Dale 1992].
Ontleend aan Frans batterie 'reeks geschut' [15e eeuw; Rey], eerder al '(loon voor) het dorsen van graan' [1204; Rey], met -erie (zie -erij) gevormd bij het werkwoord battre 'slaan' < Latijn battere 'slaan, dorsen, geld slaan, smeden', ouder battuere 'slaan, zwaardvechten', een woord van onduidelijke, misschien Keltische, herkomst. De moderne betekenis van batterij, 'energiebron', werd in de 18e eeuw uit het Engels overgenomen.
Uit de betekenis 'reeks stukken zwaar geschut' evolueerde het woord naar 'reeks, serie' in het algemeen: een batterij lege flessen, legbatterij. Ook het toestel om elektriciteit op te wekken bestaat uit een serie droge elementen.
In het Middelnederlands bestond ook al een (vroeger ontleend) woord baterie, batrie 'keukengereedschap' [1252; CG I, 1337] (< Oudfrans batterie 'dat waarmee men slaat, keukengereedschap' [1294; Rey].
legbatterij 'grootschalige mechanische kippenfokkerij'. Nnl. Men maakt er (in Israël) gebruik van de zogenaamde legbatterijen. Een methode, waarbij elke kip afzonderlijk in een klein kooitje ondergebracht is [1952; Leeuwarder Courant], Kippen zitten stijf in legbatterijen hun automatisch getelde eieren te produceren [1964; Leeuwarder Courant]. Gevormd uit de stam van leggen 'eieren produceren' en batterij in de betekenis 'serie, reeks'. ◆ batterijkip 'kip uit een legbatterij'. Nnl. batterijkip 'id.' [1984; Dale NN]. Gevormd uit batterij, verkorting van legbatterij, en kip.
Fries: batterij


  naar boven