1.   gember zn. 'eetbare wortelstok van tropische plant (Zingiber officinale)'
categorie:
leenwoord, volksetymologie in brontaal
Mnl. gigeberre 'gember' [1226-50; CG II, Pl.gloss.], gengeber 'gember' [1240; Bern.], gengevar ende cidewaer 'gember en wilde gember (kentjoer, zedoar)' [1253; CG II, Gez.reg.], hier vercocht men ginghebare, ginder canele 'hier verkocht men gember, ginder kaneel' [1276-1300; CG II, Perch.], die wortel etet gingibere 'die wortel heet gember' [1287; CG II, Nat.Bl.D], ghenghebare [1462; MNW-P]; de meeste van deze vormen komen in het vnnl. ook nog voor, verkorte vormen doen in die periode ook hun intrede: genber [1596; WNT vochtigheid], ghengber [1599; Kil.], gember [1602; WNT zoetelijk], geimber [1631; WNT], gember [1669; Meijer].
Ontleend aan middeleeuws Latijn gingiber, ouder Latijn zingiberi < Grieks zingíberis, ontleend aan een Middelindische vorm, Pali singivera of Prakrit siŋgabēra-, in het Sanskrit weergegeven als śrnga-vera- 'hoornwortel', zie hoorn. Het woord is niet Indo-Europees, maar afkomstig uit de talen van India die tot de Dravidische taalfamilie behoren. Waarschijnlijk is het een volksetymologische vervorming, van Malayalam iñci of Tamil iñji (in een oudere taalfase waarschijnlijk *singi of *cingi) 'gember' (soms met vēr 'wortel'). De volksetymologische verandering in het Sanskrit zou veroorzaakt zijn door de vorm van de gemberwortel, die aan een hoorn doet denken.
Ook de andere Germaanse talen kennen het woord al lang: mnd. gingeber, ingever; ohd. (g)ingiber(o) (nhd. Ingwer); oe. gingiv(e)re, gingifer (ne. ginger); on. ingifer (nzw. ingefära). De afwezigheid van g- in het ohd. en on. is opvallend.
Het is niet duidelijk hoe de ontlening precies verlopen is. Over het algemeen wordt aangenomen dat de West-Europese talen hun vormen aan het Latijn en Grieks ontleend hebben. Sommige Oost-Europese talen hebben vormen met een -l aan het eind; dit wijst op een ontlening aan de Arabische vorm zanjabīl. Volgens Dozy wijst het bestaan van de Spaanse vormen gengible (vanwege de -l) en agengibre (waarin de a- een restant zou zijn van het Arabische lidwoord) naast gengibre eveneens op Arabische invloed. De a- in agengibre kan echter ook op een andere manier ontstaan zijn, namelijk door verwarring met ajenjo 'absint'. Ook het Arabische zanjabīl is ontleend aan Prakrit siŋgabēra-.
Literatuur: Philippa 1991, 22; Dozy, 40-41; A.S.C. Ross (1952), Ginger; a loan-word study, Oxford; Yule/Burnell, 374-375


  naar boven