1.   gemaal 2 zn. 'echtgenoot'
categorie:
geleed woord
Vnnl. gemael 'echtgenoot' (met de aantekening Alemanni Gemahel 'Hoogduits Gemahel') [1580; Claes 1994a], gemael 'echtgenoot' (met de aantekening Germ. 'Duits') [1599; Kil.].
Ontleend aan Hoogduits Gemahl < Oudhoogduits gimahalo, afleiding met het voorvoegsel ge- (sub c) van het werkwoord mahalan 'verloven', een afleiding van mahal 'vergaderplaats, vergadering'. Uit de oorspr. betekenis van mahal ontwikkelde zich die van 'openbare handeling', en daaruit 'verloving, huwelijksverdrag', omdat de verloving in het openbaar verklaard en bevestigd werd. De afleiding gimahelo ontstond als benaming van de verloofde, de bruidegom, en gimahela, de bruid, en breidde zich vervolgens uit tot die van echtgenoot.
Os. mahlian 'spreken, zich verloven', ohd. mahalan 'verloven' (nhd. vermählen 'ten huwelijk geven'); oe. mǣlan 'in de vergadering spreken'; on. mæla 'spreken' (nzw. mäla 'id.'); got. maþljan 'id.'; hierbij horen de zn.: mnl. mael- 'gerechts-, vergader-, markt-'; os. mahal 'vergadering, toespraak'; ohd. mahal 'vergadering, gerecht(szitting)'; oe. mæðel 'vergadering, toespraak'; on. mál (nzw. mål 'rechtszaak; taal'); got. maþl 'vergaderplaats, markt'. Dit alles bij de wortel pgm. *maþla-, *madla-, met assimilatie *malla-, misschien verwant met ontmoeten.
In het Middelnederlands bestond gemaal niet, wel het element mael- in samenstellingen als maelstat 'gerechtsplaats, vergadering', bijv. in soo wie zijn panden ter maelstede brenget 'wie zijn goederen waarop pandrecht rust naar de gerechtsplaats brengt' [1290; MNW maelstat], en (oostelijk Middelnederlands) heimal '(omheinde) rechtsplaats, rechtszitting', bijv. in op dien dagh als die heymael aldaer sin 'op de dag dat de rechtszittingen daar plaatsvinden' [1286-1343; MNW heimael].
Door het wegvallen van de uitgangen was al in het Hoogduits het verschil tussen de mannelijke en vrouwelijk vorm verdwenen. In het Vroegnieuwnederlands werd gemaal ook wel voor vrouwen gebruikt, bijv. in sijn gemael 'zijn gemalin' [1625; WNT uitsteken], voor Fredericx gemael 'voor de gemalin van Frederik' [1626; WNT vorst I]; vanaf het begin van de 17e eeuw verschijnen ook vrouwelijke vormen op -e en -in(ne).
gemalin zn. 'echtgenote'. Vnnl. gemalin(ne) 'id.', in Vorst Baeto ... ende ... sijne gemaelinne [1617; WNT weg I], gemaelin van Graef Ernst Kasimir [1635; WNT vorstin]; ook korte tijd de vrouwelijke vorm op -e: sijn gemaele 'zijn gemalin' [1660; WNT verlijden I]. Afleiding, met het achtervoegsel -in, van gemaal.


  naar boven