1.   ervaren ww. 'ondervinden, meemaken'
categorie:
leenwoord
Mnl. ick my hierop ervaeren heb 'ik heb mij hierover geinformeerd, ik ben door onderzoek hierover aan de weet gekomen' [1343-71; MNW], verbijt ende dodet al datsi ... ervaren mach 'bijt alles dood wat ze daar kan vinden, bemerken, aantreffen' [1415-35; MNW-R], ervoeren sine daer 'zouden zij hem daar aantreffen, gewaarworden' [1415-35; MNW-R]; vnnl. watmen hervaert 'wat men ondervindt, meemaakt' [1605; WNT].
Ontleend aan mhd. ervarn 'ondervinden, ervaren, etc.' of onder invloed van het mhd. gevormd uit het voorvoegsel er- 'door, geheel' en het Middelnederlandse varen 'gaan, reizen', zie varen 2; de oorspr. betekenis is 'doorreizen, reizen door'.
Ohd. irfaran 'doorreizen' (mhd. ervarn, nhd. erfahren 'vernemen, te weten komen; ervaren; ondergaan').
Uit de betekenis 'reizen door' ontstaat de betekenis '(door reizen) een streek leren kennen', dan algemener 'leren kennen, aan de weet komen' en 'bemerken, gewaarworden, aantreffen'. In het Vroegnieuwnederlands ontwikkelt zich ten slotte de huidige betekenis 'ondervinden, meemaken'.
ervaren bn. 'door ondervinding bekwaam'. Vnnl. een eruaren man 'een ervaren man' [1573; Thes.], ervaeren inden Reden-rijcken const 'doorkneed in de rederijkerskunst' [1596; WNT verjolijsen]. Verl.deelw. van het werkwoord. ◆ ervaring zn. 'door ondervinding verkregen bekwaamheid; meegemaakt voorval'. Vnnl. eruaringe 'ondervinding' [1573; Thes.], in ervaringe komen 'ter kennis komen, duidelijk worden' [1629; WNT vrouwspersoon], de ervaringh volgen 'de loop der gebeurtenissen volgen' [1634; WNT zuidwaarts], ervaringh 'ondervinding' [1634l WNT weetlust]. Gevormd uit het werkwoord ervaren met het achtervoegsel -ing.
Fries: -


  naar boven