1.   erts zn. 'delfstof waaruit metaal kan worden gewonnen'
categorie:
leenwoord, waarschijnlijk substraatwoord
Vnnl. erz 'id.' [1556; WNT], erts 'id.' [1664; WNT waren II].
Ontleend aan Duits Erz 'id.'.
De voorloper van nhd. Erz is ohd. aruz, aruzzi 'brok erts'. Daarnaast is het enige zekere cognaat os. arut 'brok erts'. Mogelijk behoort hierbij ook on. ørtog, ørtug 'soort munt', indien dit woord tenminste teruggaat op een ouder *aruti-taugo 'erts-draad (als betaalmiddel)'. In dat geval kan men uitgaan van pgm. *aruti-, *arutja- 'erts, metaal'.
Aanknopingspunten in andere Indo-Europese talen zijn niet te vinden, al wordt er wel gedacht aan verband met Latijn rudus, rodus, raudus 'vormloos stuk metaal als munt', maar klankwettig levert dat problemen op en ook de a- aan het begin blijft onverklaard. Vermoedelijk gaat het daarom om een substraatwoord. Het verband met een Soemerisch urud(u) 'koper' bij een wortel *rud lijdt aan het manco van de afstand in tijd en ruimte.


  naar boven