1.   glidkruid zn. 'lipbloemig plantengeslacht (Scutellaria)'
categorie:
leenvertaling
Vnnl. de bladers van Glid-cruyt ... ghenesen wt hen eyghen de wonden sonder perijkel van inflammatie 'de bladeren van het glidkruid genezen vanzelf de wonden zonder gevaar voor ontsteking' [1581; Claes 1994a], glid-kruid 'siteritis (ijzerkruid), ferromenatrix (lijmkruid)' [1599; Kil.]; een variante vroege vorm is ledtcruyt, letterlijk 'lidkruid' [1554; Dodonaeus].
Gedeeltelijke leenvertaling van Vroegnieuwhoogduits gliedkraut [1555; Grimm], letterlijk 'kruid om ledematen mee te genezen', gevormd uit Glied 'ledemaat', zie gelid, en Kraut 'kruid', zie kruid. Het kruid werd gebruikt bij jicht of bij externe verwonding.
Blijkbaar werd het eerste lid van Gliedkraut niet herkend, men vertaalde het dus niet met lid of gelid (Dodonaeus in 1554 overigens wel), maar handhaafde de Duitse vorm, waarna de lange ī in de Nederlandse uitspraak wat korter werd en de spelling werd aangepast.
Fries: [blaulipke]


  naar boven