1.   vulgair bn. 'lomp, aanstotelijk'
Vnnl. vulgair 'van het gewone volk' in Bybels in de vulgaire ofte ghemeyne talen ouersetten 'Bijbels vertalen in de volkstalen' [1618; WNT]; nnl. ook 'lomp, aanstotelijk' in het hatelijke, ... het platte en regt vulgaire der uitdrukking [1836; WNT].
Ontleend aan Frans vulgaire 'ordinair' [1810; TLF], eerder al 'van het gewone volk' [1325-26; TLF], ontleend aan Latijn vulgāris 'id.', een afleiding van vulgus 'het gewone volk'.
Van Latijn vulgus < Vroeglatijn volgus is de etymologie onbekend.
De oorspr. betekenis is 'van het gewone volk', bijv. met betrekking tot hun taalgebruik, denkbeelden of smaak. Het woord werd door het geletterde deel van de bevolking veelal in neerbuigende zin gebruikt; de betekenisontwikkeling naar 'lomp' is vergelijkbaar met die van woorden als gemeen en ordinair.
Fries: fulgêr


  naar boven