|
1.  |
bedaren ww. 'tot rust (laten) komen' categorie: geleed woord, etymologie van een woorddeel onbekend Mnl. als wederkerend werkwoord hem bedaren, in: Op dat een yghelic him bedare 'opdat elk zich beheerse' [1470-90; MNW-P]; vnnl. bedaren "tot sickselven komen" [1573; Thes.], bedarren ("Hollands, Fries") 'bekomen' [1599; Kil.]. Afleiding met be- van een woord waarvan de herkomst onduidelijk is. Kil. 1599 kent verdaeren ("Vlaams") 'verbaasd maken of worden'; hierbij hoort ook mnl. verdaert 'verbijsterd' [ca. 1350; MNW]. Nnd. bedaren; nfri. bedarje, bedaarje 'bedaren'. Er zou verband kunnen bestaan met een wortel pgm. *das-/*daz- 'onbewegelijk zijn of worden'. Hiermee te vergelijken is oe. darian (ne. verouderd dare 'stil liggen, wegkruipen') bij het bn. oe. dierne 'verborgen' (os. derni; ohd. tarni). Deze woordgroep is wrsch. verwant met bedeesd en daas 2. Literatuur: W. de Vries (1914) 'Etymologische aanteekeningen', in: TNTL 33, 143-149, hier 148 Fries: bedarje, bedaarje
|
naar boven
|