1.   verderf zn. 'ondergang'
categorie:
geleed woord
Mnl. verderf 'ondergang, vernietiging' in Leuen dat waer mijn verderf 'leven zou mijn ondergang zijn (als deze vrouw mij afwijst)' [1300-50; MNW-R], wente dat een verderf van der stede were 'want dat zou tot ondergang van de stad leiden' [1443-51; MNW toelaten], den valschen man sullen die quade tiden vanghen in sinen verderf 'de kwade tijden zullen de slechte mens tot zijn ondergang brengen' [1480; MNW-P]; vnnl. 'slechtheid, zondigheid' in het verderff dat inde Werelt is [1634; WNT], 'verdoemenis' in de helle en het verderf [1637; WNT], 'verwording' in alsoo die (boecken) niet anders dan tot verderff van ziel en lighaem der tedere jeught connen strecken [1684; WNT]; nnl. verderf 'ondergang' in (over een geldelijke transactie) stort my niet in het verderf! [1859; WNT].
Afleiding van het werkwoord verderven 'te gronde gaan, te gronde richten', dat al voorkomt in het Oudnederlands: farduruon 'zij gingen ten onder' [10e eeuw; W.Ps.]). Verderven is afgeleid met het voorvoegsel ver- (sub d) van derven 'ontberen, missen'. Het is een vorming naast het oorspronkelijk vrijwel gelijkbetekenende bederven.
Verderf had vanaf de 16e tot in de 19e eeuw ook de betekenis 'ontbinding, verrotting', waarvoor daarna uitsluitend nog het zn. bederf werd gebruikt.
Fries: ferdjer


  naar boven