|
1. |
aveling zn. 'berm of strook land aan de binnenzijde langs de dijk' categorie: waarschijnlijk erfwoord, geleed woord Mnl. avelinghen (verbogen vorm) [1334; MNW]; volgens De Vries (1882) ook al eerder anclinghe [1330] (naast auelinghe in een jonger afschrift), met een kopieerfout ue > nc. Afleiding met -ing van een niet geattesteerd woord onl. *avel 'kracht' of onl. *avelen 'versterken'. De afleiding komt in de andere Germaanse talen niet voor, maar wel het grondwoord: ohd. afalōn, avalōn 'kracht betonen, zich inspannen'; oe. abal, afol 'kracht, sterkte'; on. afl; < pgm. *ab(a)la- 'sterkte, kracht'. Hierbij hoort Grieks eu-ēpelḗs 'krachtig' (met eu- 'goed'); bij de wortel pie. *apelo- 'kracht'. Literatuur: M. de Vries (1882) 'Middelnederlandsche mengelingen', in: TNTL 2, 132-143
|
naar boven
|