1.   kater 1 zn. 'mannetjeskat'
categorie:
geleed woord
Mnl. eerst als bijnaam: hugo chater [1219; Debrabandere 2003], clais die cater [1297; CG I, 2418], dan cater 'mannetjeskat' in dus bem ic ayser dan een cater 'dus ben ik vrolijker dan een kater' [1300-50; MNW-R].
Een woord dat gebaseerd is op kat; het achtervoegsel is onverklaard, maar kan misschien in verband worden gebracht met de uitgang van marter, een inheems klein roofdier. Later zijn naar analogie van kater enkele andere namen van mannetjesdieren gevormd, zoals gander (zie gans 1) en doffer 'mannetjesduif'.
Mnd. kater; ohd. kataro [9e eeuw; Pfeifer] (nhd. Kater); en misschien het eerste lid in ne. caterwaul 'krollen, janken'; < pgm. *kat(a)zo- (alleen West-Germaans), met grammatische wisseling naast pgm. *kats-, waaruit mnd. kāts 'kater' (nnd. dial. ka(a)ts). Het woord woord heeft in tegenstelling tot alle Germaanse vormen van kat geen -tt-, wat zou kunnen wijzen op hoge ouderdom.
De uitgang -r komt eveneens voor in de West-Slavische woorden voor 'kater', bijv. Tsjechisch kocour < Proto-Slavisch *kot'urŭ.
Fries: -


  naar boven