|
1. |
katapult zn. 'slingerwerktuig, speeltuig' categorie: leenwoord Nnl. eerst alleen in de Latijnse vorm, in Catapultæ of zwaare Schietboogen, waar meede men groote Pylen, Werpschichten enz. afschoot [1780; WNT werpen III], dan catapult 'historisch werpgeschut' in katapulten "schietwerktuigen der Ouden" [1832; Weiland], in de Oudheid bediende men zich voornamelijk van twee soorten van grof geschut, het booggeschut ... en het wringgeschut onder den algemeenen naam van catapulten bekend [1861; WNT wringen I], katapult ook 'schiettuig als speelgoed' [1904; Groene Amsterdammer]. Geleerde ontlening aan Latijn catapulta, zelf ontleend aan Grieks katapéltēs 'werptuig', eerder katapáltēs, gevormd uit kata- 'omlaag, neer-' en pállein 'wegslingeren, schudden', misschien verwant met voelen. Fries: kattepûl
|
naar boven
|