1.   kaste zn. 'volksgroep'
categorie:
leenwoord
Vnnl. eerst casta, caste 'natie, volk' in dat niemant, geen Portugiese casta zijnde 'dat niemand die niet tot het Portugese volk behoorde' [1641; WNT]; nnl. dan kaste, zelden kasti, 'godsdienstige en maatschappelijke erfelijke klasse in de Hindoe-maatschappij' in een kast ... is een zeeker geslagte van menschen, welke uit kragt van hunne geboorte verbonden zijn zekere bedieningen en plegtigheden waar te nemen, uit kragt van welke zij ook zeekere voorregten bezitten [1743; WNT], bij uitbreiding ook 'maatschappelijke stand' in onderscheiden werden in "Regenten, Kooplieden, Burgers en Boeren", die als zoo vele afzonderlijke kasten vormden '... die evenzovele afzonderlijke standen vormen' [ca. 1788; WNT].
In de betekenis 'klasse bij de Hindoes' ontleend aan Portugees casta 'id.' [1516; Corominas], eerder al 'ras, soort, in het dierenrijk' [15e eeuw; Da Cunha], waarvan de verdere herkomst onzeker is. Wrsch. is het een verkorting van de verbinding casta raza 'zuiver ras', met het bn. casto 'zuiver, rein' [13e eeuw; Da Cunha] uit Latijn castus 'kuis, zedig', zie incest. Hiertegen voert Corominas diverse bezwaren aan, o.a. dat zowel Latijn castus als de hieruit ontstane woorden in de moderne talen uitsluitend betrekking hebben op de seksuele zedigheid. Zijn alternatief is echter zeer speculatief: ontlening aan een niet geattesteerd Gotisch *kasts 'worp' dat zou horen bij pgm. *kastan- 'werpen', waarvan alleen representanten in het Noord-Germaans voorkomen, bijv. Engels cast 'werpen'.
Casta in de betekenis 'ras, soort, in het dierenrijk' komt verder alleen voor in het Catalaans [15e eeuw; Corominas] en Spaans [1417; Corominas]; vele andere talen hebben later wel het Portugese woord ontleend in de betekenis 'klasse bij de Hindoes'.
Het woord kaste is dus een Europees woord. Het Sanskrit heeft voor 'kaste' het woord jāt en ook varna, letterlijk 'kleur'.
Fries: kaste


  naar boven