1.   poes zn. 'kat (Felis catus)'
categorie:
klankwoord
Vnnl. puys 'kat' in De Puys heeft luy ghemaut 'de poes heeft luid gemiauwd' [1617; iWNT puis III], hondtjes, puysjes 'hondjes, poesjes' [1635; iWNT], poes 'kat' [1683; iWNT]; nnl. poes bij uitbreiding ook 'aantrekkelijke vrouw' [1851; iWNT], poesje 'vagina' [1974; Koenen].
Wrsch. een klanknabootsend woord, dat het blazen van de kat weergeeft, of, waarschijnlijker, een lokroep voor de huiskat. Er bestaan diverse vergelijkbare woorden in de Germaanse en andere talen. Voor de Germaanse en andere Noordwest-Europese woorden geldt dat ze onderling verwant of ontleend kunnen zijn; maar deels zullen deze woorden onafhankelijk van elkaar zijn ontstaan. Poes is oorspr. de Oost-Nederlandse vorm, vergelijk de Nederduitse woorden hieronder. De klankwettige vorm *puis, met -ui- als in muis 1 < pgm. *mūs, was in de 17e eeuw nog de gewone vorm, maar is daarna toch verouderd.
Nnd. puus, puus-katte, puus-man; nfri. poes; vne. pus [1530; OED3] (ne. puss, pussycat); nde. pus, nno. pus.
Roemeens pisică 'kat'; Litouws puižė̃ 'id.'; Iers en Gaelisch pus 'id.'; Albanees pisë 'lokroep voor de kat'; Singalees pūs, Tamil pusai. Bovendien is het woord in diverse overzeese talen terechtgekomen door toedoen van zeevarende Hollanders (Van der Sijs 2006a).
Literatuur: Philippa 2004
Fries: poes


  naar boven