1.   knaap zn. 'jonge man'
categorie:
substraatwoord
Onl. knapo 'dienaar' in ne kere antsceine thin fan knapin thinin 'wend je gelaat niet af van je dienaar' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. cnape 'jonge man' in die uiere cnapen en die uader 'de vier jongens en de vader' [1220-40; VMNW], 'knecht, ondergeschikte' in knapen ... te dienste onthouden 'knechten in dienst hebben' [1236; VMNW].
Mnd. knape (ontleend als on. knapi); ofri. knapa (maar nfri. knaap is ontleend aan het Nederlands); oe. cnapa; alle 'jonge man, jongen, dienaar e.d.', < pgm. *knapa-. Daarnaast staan enkele vormvarianten, alle met dezelfde betekenis.
Uit pgm. *knab-: ohd. knabo (nhd. Knabe); oe. cnafa (ne. knave 'schurk; boer (bij kaarten)'). Uit pgm. *knapp-: ofri. knappa. Uit pgm. *knabb-: ohd. knappo (nhd. Knappe); nzw. dial. knabbe.
Hierbij hoort misschien het verkleinwoord pgm. *knabil- 'dwarshout, korte dikke stok', zie knevel, alsook nzw. (vero./dial.) knabb 'dik stuk hout: bergje: dikke jonge stier' en nzw. knap 'stuk hout of T-vormig ijzer om touw aan te bevestigen'. Woorden voor 'kort, dik stuk hout' hebben wel vaker een betekenis 'gedrongen en/of lomp persoon', bijv. knuppel en bengel.
Buiten het Germaans zijn er geen verwante woorden. De verschillende wortelvarianten, met -p-, -b-, -pp- en -bb-, kunnen vanuit het Indo-Europees niet verklaard worden en zijn volgens Kuiper (1995: 70) kenmerkend voor ontleningen aan een Noordwest-Europese substraattaal.
Men leidt het woord ook wel af van een uitbreiding pie. *g(e)neb- 'klein houten voorwerp' (IEW 378-379) bij een wortel pie. *gen- 'samendrukken, knijpen' (IEW 370-373); met name in de Scandinavische talen worden woorden voor dikke stukken hout, of hout met een dik uiteinde vaak in overdrachtelijke zin gebruikt voor mensen met 'veel vorm, maar weinig inhoud'. In dit verband kunnen nog vermeld worden nde. klods 'houtblok, klos; sukkel' en nzw. (vero./dial.) knabb 'dik stuk hout', 'bergje' en 'jonge stier', in het nno. ook nog 'dikke man', 'dikke os' of 'dik varken'. Het bestaan van deze Indo-Europese wortel is echter omstreden, omdat bijna alle door het IEW genoemde afleidingen van deze wortel Germaans zijn. Daaronder vallen onder meer knecht, kneden, kneuzen, knijpen, knippen, en de bij knot genoemde woorden met het gemeenschappelijke kenmerk 'verdikking, verdikt uitsteeksel e.d.'.
In het Middelnederlands was dit het gewone woord voor 'jonge man'. In deze neutrale betekenis is het woord nu in Nederland verouderd en wordt het uitsluitend gebruikt in bewust archaïserende of ironische context. Verder bestaan er nog enkele samenstellingen, bijv. schandknaap 'jongen die tegen betaling met mannen seks bedrijft', en het historische begrip schildknaap 'wapenknecht', en spreekt men overdrachtelijk nog van een knaap van een ... 'een zeer grote ...'.
knaapje zn. (NN) 'kleerhanger'. Nnl. hing hij den rok van mijn oom over den knaap [1839; WNT], knaapje 'kleerhanger of -beugel' [1950; Van Dale]. Verkleinwoord van knaap 'kleerhanger', uit algemener 'dragend of steunend voorwerp', een overdrachtelijke betekenis van 'knecht, bediende'. Het WNT somt diverse specifieke voorwerpen op die knaap of knaapje werden genoemd, waarvan de kleerhanger het langst in gebruik is gebleven.
Literatuur: Boutkan 1998, 116-117
Fries: knaap


  naar boven