1.   knuffelen ww. 'liefkozend pakken'
categorie:
klankwoord
Vnnl. knuffelen 'liefkozend betasten' in dan knuffelt hij dan tast hij dan tockt ('stoeit') hij [voor 1524; WNT], ook 'stoten, stompen' in wel ter degen geknoffelt en geslagen 'grondig gestompt en geslagen' [1657; WNT].
Wrsch. een klankexpressief woord. Van analogievorming lijkt in de 16e eeuw nog geen sprake te zijn: andere woorden op -uffelen of -offelen worden door het WNT pas later geattesteerd (bijv. snuffelen) en zijn in veel gevallen bovendien zeldzaam of slechts gewestelijk. Het woord komt verder alleen in het Nederduits voor, maar ook daar is het jonger. Qua vorm lijkt het een frequentatief bij knuffen, maar dat woord is uitsluitend Zuid-Nederlands en betekent alleen 'grommen, kuchen, e.d.' [19e eeuw; WNT].
Nnd. knüffeln, knuffeln 'stoten, stompen'; nhd. knüffeln 'kreuken, verfrommelen' (ontleend aan het nnd.); nfri. knoffelje 'duwen, stoten, iets onhandigs doen'. Daarnaast: nnd. knuffen; nhd. knuffen 'stompen'; nde. knubbe 'slaan, kloppen'.
De betekenis 'stoten, stompen e.d.' is in de naburige talen de enige en is dus wrsch. oorspronkelijk. De liefkozende betekenis is in het Nederlands tegenwoordig de enige.
Fries: knoffelje 'struikelend lopen, iets onhandig doen, laten vallen'


  naar boven