1.   benepen bn. 'benauwd, bekrompen'
categorie:
geleed woord
Vnnl. benepen 'benauwd' [ca. 1600; WNT aanminnig]; nnl. benepen 'bekrompen' [1956; Dale Hwb.].
Verl.deelw. van benijpen 'benauwen, beknellen', een afleiding met be- van nijpen, mnl. nipen 'knijpen' [1450-1500; MNW]).
Uit de betekenis 'bekneld, ingeperkt' ontwikkelde zich die van 'beperkt', die later ook overdrachtelijk werd gebruikt.
Fries: benypt, benepen


  naar boven