1.   schraal bn. 'mager'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Vnnl. schrael 'armoedig, niet overvloedig, niet vet', schrael-ruydigh 'ruw' [1599; Kil.], in mijn schrale schorre keel [1610-19; WNT], Den schralen Man [1614; iWNT], Een schrael middachsmael [1639; iWNT], dorre schrale sandige ... ackeren [1641; iWNT], een schraele en koude Troost [1648; iWNT], schrale winden 'niet-groeizame (koude en droge) winden' [1655; iWNT].
Nnd. schrāl 'dor, armoedig, schaars'; nfri. skrael 'schraal' als ontlening aan het nnl., naast skriel 'tenger, mager; karig, gierig' (< ofri. *skrēl), waarvoor zie schriel; nde. skral < pgm. *skrēla- of door samentrekking uit *skrēh-ala-/-ila-. Op deze laatste vormen wijzen on. *skræll 'armoedig, mager' (op grond van skrælingr 'Eskimo', nijsl. skrælna 'verdorren', nno. dial. skrælen 'zwak, ellendig'). Bij de stam pgm. *skrēha- zouden dan bovendien kunnen horen: mnl. schrae 'schraal' [1477; Teuth.] (nnl. dial. schrao); mnd. schrā 'karig, armoedig, ellendig'; nhd. dial. schrāh 'id.'; on. skrá 'droog vel' (ozw. skrá 'document, oorkonde, gilde'; nzw. skrå 'gilde').
De verdere herkomst is onzeker. Er zijn geen duidelijke verwanten buiten het Germaans. Men leidt deze woorden meestal af van een wortel pie. *(s)ker- 'verdorren, verschrompelen' (IEW 933), maar het woordmateriaal dat IEW bij deze wortel aanvoert is vrijwel uitsluitend Germaans, zodat de Indo-Europese status ervan uiterst onzeker is, net als bij de homonieme (of identieke) wortel *(s)ker- 'draaien, buigen', waarvoor zie schraag. Volgens Hellqvist (SEO 755) gaat het hier om een klanknabootsend woord dat het geluid van dorre bladeren, dor papier e.d. weergaf.
Fries: skriel, naast skraal (ontleend aan het Nederlands)


  naar boven