1.   best bn. overtreffende trap van goed.
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. best [1236; CG I, 21].
Overtreffende trap met het achtervoegsel *-ist bij de wortel pgm. *bat- 'goed' (waaruit bet- en beter, zie verder ook baten). De Nederlandse vorm moet aanvankelijk *betst geweest zijn; door assimilatie ontstond best.
Os. betst, best; ohd. bez(z)ist (nhd. best); ofri. best (nfri. bêst); oe. betst, best- (ne. best); on. beztr; got. *batiza; < pgm. *bat-ist-a-.
Als modaal partikel brengt het woord tot uitdrukking dat de bewering in de optiek van de spreker tot aanbeveling strekt. Van (het) best, de zelfstandig gebruikte overtreffende trap van goed, vervaagde de letterlijke gedachte aan de mindere zaken, zodat best '(zeer) goed' kon gaan betekenen. Het verder verzwakken van deze notie van vergelijking leidde tot de partikelbetekenis: best gun ick Holland vrede [17e eeuw; WNT]. In het bijwoord best 'zeer goed' (zoals in Ik zag best wat hij bedoelde [1866; WNT]) is de oorspr. betekenis, die van de overtreffende trap, niet meer of verzwakt aanwezig. In zinnen als ik vond het best moeilijk (waarin best 'toch wel' betekent) is er betekenisverschuiving opgetreden, wrsch. naar analogie van gevallen als het is best mogelijk, waarin de betekenis verschoof van 'goed' naar 'toch wel'.
Literatuur: Bloem 2000, 43-47
Fries: bêst


  naar boven