1.   fractie zn. 'gedeelte'
categorie:
leenwoord
Vnnl. fractie 'breking, breuk' [1650; Hofman]. Wrsch. is 'breking' slechts een woordenboekdefinitie en is deze betekenis in de praktijk onbekend geweest; in context hebben de oudste attestaties alle de betekenis '(wiskundige) breuk, gedeelte', zoals in abbreviatio ofte verminderinge der fractien 'vereenvoudiging van breuken' [1669; WNT vermindering]; nnl. in de decimael-fractien van minuten [1760; WNT tusschen]. Metonymisch 'vertegenwoordigers van een bepaalde politieke richting binnen een groter orgaan (bijv. het parlement)' in de eischen van de uiterste fracties [1847; WNT vereenigen I], bij uitbreiding 'vertegenwoordigers van een bepaalde gezindte, groepering, strekking enz.', bijv. in bij sommige kleine fraktien van onzen protestantschen klerus [1864; WNT onbroederlijk] of in een der fijnste fractiën van ons Nederlandsche volk, de keurbende der poëten [1896; WNT keurbende].
Al dan niet via Frans fraction 'gedeelte' [1273; Rey] ontleend aan middeleeuws Latijn fractio (genitief fractionis) 'gedeelte, (wiskundige) breuk' [1150; Rey], een specifieke betekenis (ook in het Frans) van algemener en ouder 'het breken'. Dit woord is afgeleid van het klassiek-Latijnse werkwoord frangere (verl.deelw. frāctum) 'breken', een woord dat ook ten grondslag ligt aan andere Romaanse leenwoorden, bijv. fractuur, fragiel, fragment, frangipane, frêle en wellicht franje.
Latijn frangere, met een verleden tijd frēgi 'ik brak', is verwant met breken, bij een wortel pie. *bhreg- (IEW 165).
Fries: fraksje


  naar boven