1.   smart zn. 'verdriet'
Mnl. smerte, smarte 'pijn' in of hem lachter doet ... of smarte 'of hem schande aandoet of pijn bezorgt' [1254; VMNW], 'geestelijke pijn, verdriet' in gesachtt Dat ongemac van harre smerten 'verzacht de treurigheid van haar gemoed' [1265-70; VMNW].
Ontstaan uit mnl. smerte met -e- > -a- voor -r- + dentaal als in hart.
Mnd. smerte, smarte (vanwaar door ontlening nzw. smärta); ohd. smerza (nhd. Schmerz); nfri. smert(e); < pgm. *smertan.
Abstractum bij het oorspronkelijk sterke werkwoord *smertan- 'pijn of verdriet doen', waaruit: mnl. smerten, smarten (nnl. smarten); mnd. smarten; ohd. smerzan (nhd. schmerzen); nfri. smerte; oe. smeortan (me. smerten, ne. smart). Hierbij hoort ook het ablautende bn. *smarta-, waaruit oe. smeart 'scherp, bijtend, prikkelend' (me. smerte ook 'vlug, bedrijvig, levendig', ne. smart ook 'sluw, slim, knap e.d.').
Als men veronderstelt dat de s- binnen het Germaans is ontstaan, is pgm. *(s)mert- wrsch. verwant met: Latijn mordēre 'bijten'; Grieks amérdein 'beroven'; Sanskrit mrdnāti 'hij verplettert'; Avestisch mōrəndat 'vernietigt'; < pie. *h2merd-, *h2mord- (LIV 280). Seebold (1970) pleit op grond van de betekenisovereenkomst liever voor verwantschap met Litouws smélkti 'pijn doen'.
Fries: smert(e)


  naar boven