1.   vlerk zn. 'vleugel; onbeschofte kerel'
Mnl. vlederic, vlerc 'vleugel' in tve van haren vledericken 'twee van hun vleugels' [1285; VMNW vlederic], someghe kiekine ... wandelen buten haren ulerken 'sommige kuikens lopen onder haar vleugels vandaan rond' [1287; VMNW], .1. adren die es onder den vledric 'een ader die onder de vleugel zit' [1351; MNW-P]; vnnl. vlerck 'arm' in Als wy comen op die paen, Hy grijpt ons haest by ons vlercken 'als wij op de paden komen, grijpt hij ons weldra bij de kladden' [1573; iWNT]; nnl. vlerk 'iemand vol inbeelding en eigenwaan' [1901; Kuipers], 'onbeschofte kerel' in Dat hij ... zijn politieke tegenstander ... voor "vlerk" zou hebben gescholden [1913; iWNT].
Ontstaan uit mnl. vlederic 'vleugel' door wegval van intervocalische -d- en verzwakking en vervolgens wegval van de onbeklemtoonde klinker in de eindlettergreep. Vlederic bestaat alleen in het Nederlands en is wrsch. onder invloed van de anlaut van vleugel of vliegen ontstaan bij West-Germaans *feþerik, *feþerak 'vleugel' (zie onder), dat is afgeleid van Proto-Germaans *feþ(a/e)rō- 'veer, vleugel', zie veer 1. Zonder extra achtervoegsel is hieruit op dezelfde wijze West-Germaans *fleþar- 'vleugel' ontstaan, zie verder fladderen en vleermuis.
Uit West-Germaans *feþerik, *feþerak 'vleugel': onl. fetherak in bescirmot an getheke fetheraco thinro 'beschermd door het dak van jouw vleugels' [10e eeuw; W.Ps.]; mnd. vederik; ohd. federah.
De algemene betekenis van dit woord was 'vleugel', met overdrachtelijke betekenissen als 'wiek', 'arm'. Het wordt nog gebruikt als synoniem in literaire taal, maar is in de algemene taal verouderd. Dit in tegenstelling tot het Afrikaans, waar vlerk het gewone woord voor 'vleugel' is geworden, naast vleuel 'flank van een leger; vleugel als muziekinstrument'.
De betekenis 'onbeschofte kerel' is volgens het WNT ontstaan als gevolg van de synonymie van vlegel 'dorswerktuig; onbeschofte kerel' en vlegel als gewestelijke nevenvorm en als affectieve uitspraak van vleugel. Een vergelijkbare betekenisontwikkeling doorliep bengel. De Leidse theologiestudent Bernard Gewin (1812-1873) publiceerde in 1839-41 een humoristisch fictief reisverhaal onder het pseudoniem Vlerk, maar het is onwaarschijnlijk dat dat heeft geleid tot de huidige pejoratieve betekenis 'onbeschofte kerel'.
Fries: flerk


  naar boven