1.   laconiek bn. 'doodkalm, onverschillig'
categorie:
leenwoord, geoniem
Vnnl. laconisch 'bondig, kort van stof' [1675; WNT Aanv. laconisch]; nnl. dan laconicq 'id.' in die brief ... was wel beleeft, maer koel en laconicq [1782; WNT koel I], dan 'kalm, onverschillig' in zijn bedaardheid ergerde haar nu en dan, als iets onverschilligs en laconieks [1889; WNT].
Ontleend aan Frans laconique 'kort van stof, bondig' [1529; Rey], maar in de oude vorm laconisch aan Duits lakonisch 'id.' [1673; Paul]; beide woorden zijn ontleend aan Latijn laconicus 'kort, bondig; als een Laconiër', ontleend aan Grieks lakōnikós 'als een Laconiër', afleiding van Lákōn 'Laconiër'.
Laconië (Grieks Lakonía) was het kerngebied van het Spartaanse rijk, met de stadstaat Sparta (Grieks Lakedaímōn) als centrum. De inwoners stonden bekend om hun soberheid en tucht, zie ook spartaans 'streng, hard'. Al in het klassiek Grieks betekende lakōnikós dan ook 'sober, kort van stof', een betekenis die in het Latijn en later in de moderne talen werd overgenomen. Frans laconique en Engels laconic hebben deze betekenis nog steeds als enige, maar in het Nederlands verschoof de betekenis in de 19e eeuw naar 'onverschillig, doodkalm'; een soortgelijke verschuiving is te zien in Duits Lakonisch, ook 'enigszins kortaf, bot' [19e eeuw; Paul].
Fries: lakonyk


  naar boven