|
41. |
beroemd bn. 'zeer vermaard' categorie: leenvertaling Vnnl. beroemt 'vermaard' [1569; WNT wonderboek], 'gevierd' [1599; Kil.]. Ontleend aan Vroegnieuwhoogduits berühmt 'vermaard' [1523 bij Luther], het verl.deelw. van mhd. berüemen 'beroemen', gevormd uit het voorvoegsel be-, zie be-, en Ruhm, zie roem. In het Middelnederlands bestond een niet-wederkerend werkwoord beromen, beroemen 'pochen, pralen, opscheppen' [1240; Bern.] en een wederkerend werkwoord hem beroemen 'zich beroemen' [ca. 1400; MNW], nnl. zich beroemen op [1621; WNT], en mnd. sik beromen 'opscheppen, zich beroemen'. Voorts kende het Middelnederlands een bn. beroemelic, als in beroemelice tale 'grootspraak' [1288; MNW]. Fries: -
|
42. |
beschaafd bn. 'welopgevoed' categorie: leenvertaling, geleed woord Vnnl. zeer beschaafd [1699; Claes 1997]; nnl. beschaafd 'glad, sierlijk, met zorg gemaakt; welsprekend, beleefd' [1704; HvH], beschaafd 'ontwikkeld (van landen en volken)' [1851; WNT]. Verl.deelw. van het werkwoord beschaven, mnl. bescaven 'beroven' [1290; CG II, En.Cod.], dat in het Vroegnieuwnederlands 'glad maken' [1660; WNT] ging betekenen; een afleiding met be- van het werkwoord schaven. In hogere kringen is dit woord ontstaan als leenvertaling van Frans poli 'beschaafd, welgemanierd' [1580], eerder al 'verzorgd sprekend, sierlijk, gracieus' [ca. 1190], ontstaan uit de betekenis 'vlak, gepolijst, glad, glanzend' [1160], verl.deelw. van polir 'glad maken' < Latijn polīre 'id.', zie poleren. Onder invloed van Latijn polītus 'fijn, beschaafd, smaakvol' heeft Frans poli zijn figuurlijke betekenis 'verzorgd sprekend' gekregen. Later is de betekenis uitgebreid tot 'welopgevoed, welgemanierd' onder invloed van het zn. politesse 'bevalligheid, beschaving' [1578], overgenomen uit Italiaans politezza. Beschaafd 'ontwikkeld' zoals gebruikt voor volkeren die ontwikkeld zijn, is een vertaling van Frans civilisé [1568]. ◆ beschaving zn. 'ontwikkeling, cultuur' [1793-96; WNT]. Afleiding van beschaven met het achtervoegsel -ing. Fries: beskaafd.
|
43. |
bescheiden bn. 'weinig eisend' categorie: geleed woord, leenvertaling Mnl. besceden 'onderscheidend' [1260-80; CG II, Nibel.], 'ingetogen, matig' [1276-1300; CG II, Lut.A]. Afleiding van het verouderde werkwoord bescheiden 'bepalen, beslissen, onderscheiden' (waarvan ook bescheid), dat met be- is afgeleid van scheiden 'afzonderen'. Wrsch. is het een leenvertaling van Oudfrans discret, dat zelf afkomstig is van Latijn discrētus 'kunnende onderscheiden', het verl.deelw. van discernere '(onder)scheiden', zie discreet. Mhd. bescheiden 'goed en kwaad kunnende onderscheiden' [1230] (nhd. 'bescheiden'); nfri. beskieden, beskeiden. Literatuur: J. Müller (1920) 'Over ware en schijnbare gallicismen in het Middelnederlandsch', in: NTg 14, 66 Fries: beskieden, beskeiden
|
44. |
beteugelen ww. 'inhouden' categorie: geleed woord, leenvertaling Vnnl. beteugelen 'een persoon in bedwang houden' [1644; WNT]; nnl. 'een dier in bedwang houden' [1789-1811; WNT]. Gevormd uit het voorvoegsel be- en het zn. teugel, dus letterlijk 'de teugels aantrekken'. De betekenis 'een dier in bedwang houden' zal daarom, ondanks de latere overlevering, de oudste zijn. Deze betekenis werd daarna overdrachtelijk gebruikt. In dezelfde betekenis komt ouder ook beto(o)men voor, dat is afgeleid van het zn. toom. Wrsch. gaat het in beide gevallen om een leenvertaling van Latijn refrēnāre 'beteugelen, inhouden' bij het zn. frēnum 'teugel, toom' (een woord van onduidelijke herkomst), of van het daaruit voortgekomen Frans refréner 'beteugelen' bij het zn. frein 'teugel, toom, rem'. Fries: -
|
45. |
betoging categorie: geleed woord, leenvertaling Zie: betogen
|
46. |
betrekkelijk bn. 'relatief' categorie: geleed woord, leenvertaling Mnl. betreckelijc 'voor de rechter geroepen kunnende worden' [ca. 1440; MNW]; vnnl. betreckelijke voornaam 'relatief pronomen' [1538; Twe-spraack], betreckelick 'met betrekking tot, betreffende' [1667; WNT]; nnl. 'relatief', bijv. in Deugd en Ondeugd zyn betrekkelyke denkbeelden [1784-85; WNT]. Afleiding met -lijk van het werkwoord betrekken 'iemand bij een zaak halen; iemand voor de rechter brengen', ook 'tot iets behoren'. Wrsch. is het een letterlijke vertaling van Latijn relātīvus 'betrekkelijk' of Frans relatif 'betrekkelijk', zie relatief. Fries: betreklik
|
47. |
betrekkelijk voornaamwoord categorie: leenvertaling Zie: voornaamwoord
|
48. |
bewerkstelligen ww. 'teweegbrengen' categorie: geleed woord, leenvertaling Nnl. bewerkstelligen 'teweegbrengen; in het werk stellen' [1793; Marin]. Gevormd uit be- en Middelnederlands wercstellich 'in werking zijnde, van kracht' [1458; MNW], vooral in de uitdrukking werkstellig maken 'ten uitvoer brengen', gevormd uit werk en stellen met het achtervoegsel -ig; het werkwoord is wrsch. gevormd onder invloed van Duits bewerkstelligen [1677] (Middelhoogduits ze werke stellen 'ten uitvoer brengen'). Fries: bewurkstelligje
|
49. |
bezittelijk voornaamwoord categorie: leenvertaling Zie: voornaamwoord
|
50. |
bijdrage zn. 'financieel aandeel; verhandeling' categorie: leenvertaling Nnl. bijdragen (mv.) 'verzameling opstellen' [1759; WNT], bijdrage 'financiële gave' [1825; Olinger]. Bijdrage 'verhandeling' is, eerst in de meervoudsvorm Bijdragen in titels van wetenschappelijke werken, ontleend aan Duits Beiträge (meervoud) 'verhandelingen'; later is ook de betekenis 'financiële gift' van het Duitse enkelvoud Beitrag overgenomen. Beitrag is een afleiding van het werkwoord beitragen 'bijdragen', afgeleid met bei-, zie bij 1, van het werkwoord tragen 'dragen, brengen', zie dragen, dus letterlijk 'wat erbij gebracht wordt'. ◆ bijdragen ww. 'als zijn aandeel inbrengen'. Nnl. bijdragen 'id.' [1789; WNT]. Ontleend aan Duits beitragen. Literatuur: K. Veenenbos (1909) 'Hoe zijn germanismen te beschouwen', in: NTg 3, 199; J. te Winkel (1889) 'Germanismen in het Middelnederlandsch', in: Taalkundige bijdragen van Noord en Zuid XII, 116-135
|
< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
naar boven
|