1.   bedoening zn. 'gedoe, drukte'; 'bedrijfje, boerderij'
categorie:
geleed woord
Nnl. bedoening 'beslommering' [1896; WNT bedoeling], 'gedoe, drukte' [1898; WNT bedoen], 'bedrijfje, boerderij' [1961; Dale].
Afleiding met -ing van het werkwoord bedoen 'voorzien van, bedekken met', dat zelf weer een afleiding is met be- van het werkwoord doen. Van bedoen bestaat ook een betekenis 'voorzien (in)', o.a. in dial. hem bedoen kunnen 'zich kunnen redden' (WNT); waarschijnlijk hebben die of soortgelijke betekenissen zich ontwikkeld tot 'druk bezig zijn, aan het redderen zijn'. Bedoening in de betekenis 'bedrijfje, boerderij' is dan een plek waar men het werk doet waarmee men zich kan bedruipen, of waar men druk bezig is.
Fries: bedoeling


  naar boven