1.   argeloos bn. 'aan geen kwaad denkend'
categorie:
leenwoord
Nnl. argeloos 'id.' [1794; WNT Supp.].
Ontleend aan Duits arglos 'id.' [1750-1800; Pfeifer], gevormd uit het zn. arg 'het kwade' (zie erg) en het achtervoegsel -los (-loos).


  naar boven