1.   hostie zn. 'schijfje ongedesemd brood'
categorie:
leenwoord
Mnl. hostie, ostie in ter lampen ende ten ostien 'voor de kaarsen en de hosties' [1248-71; VMNW].
Internationale ontlening aan christelijk Latijn hostia 'schijfje ongedesemd baksel van tarwemeel', een specifieke betekenis bij het klassiek-Latijnse hostia 'offerdier, slacht-offer', waarvan de etymologie onzeker is, maar dat wrsch. is afgeleid van het werkwoord hostīre 'compenseren, vergelden' dat wrsch. weer verband houdt met hostis 'vijand', zie hospita.
Ook de klassieke betekenis 'offerdier' kwam in de moderne talen nog voor, maar is nu verouderd. In de specifiek katholieke betekenis is de hostie het brood dat bij de eucharistieviering geofferd wordt en bij de consecratie volgens het geloof verandert in het lichaam van Christus.


  naar boven