1.   hospitaal zn. 'ziekenhuis'
categorie:
leenwoord
Mnl. hospital 'armen- en ziekenhuis' [1240; Bern.], ook hospitael; nnl. hospitaal 'algemeen ziekenhuis' [1770; WNT], 'militair ziekenhuis' [1747; WNT].
Al dan niet via Oudfrans hospital 'gasthuis' [1190; Rey] (Nieuwfrans hôpital) ontleend aan Laatlatijn hospitalis 'id.', zelfstandig gebruik van het bn. in klassiek Latijn hospitālis domus 'gasthuis, ziekenhuis', letterlijk 'gastenhuis' en afgeleid van hospes 'gast', zie hospita.
In het Middelnederlands was hospital, hospitael synoniem met gasthuus, zie gasthuis, beide waren een 'ziekenhuis voor armen': wie het zich kon veroorloven, liet geneesheren en verzorging aan huis komen. Daarnaast bestond ook al het woord siechuus 'ziekenhuis voor melaatsen, leprozen en pestlijders'. In de loop der tijd verschoven de betekenissen van deze woorden. Ziekenhuis werd de algemene benaming; een gasthuis bleef alleen voor de minder draagkrachtigen en bestaat nu nog slechts dialectisch, als historische term en in officiële namen van sommige ziekenhuizen; hospitaal als aanduiding voor 'algemeen ziekenhuis' kwam in de 18e eeuw wel voor, maar lijkt niet frequent geweest te zijn. Wel gangbaar, en lange tijd de enige betekenis van hospitaal behalve in historische context, is die van 'militair ziekenhuis'. Recentelijk lijkt, onder invloed van het Engels, hospitaal weer sporadisch voor te komen als synoniem voor ziekenhuis. Een nieuwe concurrent, het Medisch Centrum, lijkt vooralsnog beperkt te blijven tot de officiële naamgeving van sommige ziekenhuizen of van samenwerkingsverbanden van ziekenhuizen, en dan uitsluitend in Nederland.
Naast deze ontlening uit het Laatlatijn bestaat in het Frans ook een woord dat uit ouder Latijn ontwikkeld is, zie hotel.


  naar boven