1.   diepzee zn. 'diepste deel der zeeĆ«n'
categorie:
leenvertaling
Nnl. eerst in samenstellingen: diepzeelood 'toestel om de diepte in diepe zee te meten' [1865; WNT diep II], diepzeefauna 'de dieren in de diepe oceaan' [1871; WNT diep II], diepzeevisscherij 'visserij in volle zee' [1885; WNT vogelvangst], daarna het simplex diepzee 'zee van grote diepte' [1902; WNT zelf II].
Samenstelling van diep en zee, wrsch. naar analogie van Engels deep sea, dat vooral attributief gebruikt wordt.
Het woord wordt voornamelijk gebruikt in samenstellingen als de in de 19e eeuw geattesteerde en bijv. ook diepzeeonderzoek [1912; WNT Aanv.], diepzeebodem [1929; WNT Aanv.], diepzeeduikboot [1961; WNT Aanv.].
Het woord werd in de tweede helft van de 20e eeuw wel als een germanisme beschouwd (Theissen 1978), vooral door Koenen.
Fries: 400


  naar boven