1.   wetenschap zn. 'kennis; bestudering van een vak'
categorie:
leenwoord, geleed woord
Mnl. wetenschap 'het weten' in Na mire besten wetenscepen 'naar mijn beste weten' [1290-1310; MNW-R], by consente ofte wetenschap van den backer 'met toestemming of medeweten van de bakker' [1437; MNW]; vnnl. wetenscap 'systematisch verworven kennis' in Muse waren negen Goddinnen aller Wetenschap ende Consten [1560; iWNT].
Gevormd uit weten en -schap. Oorspr. was dit een abstractum met een neutrale betekenis '(het) weten, bewustzijn'. In de renaissance begon men d.m.v. onderzoek kennis te verwerven en systematisch te beschrijven, een activiteit waarvoor men het woord wetenschap koos.
wetenschapper zn. 'wetenschapsbeoefenaar'. Nnl. niet ... als positi[e]ve wetenschapper, doch als metaphysiker en wijsgeer [1907; Boekenschouw]. Ontleend aan Duits Wissenschafter 'wetenschapsbeoefenaar' [ca. 1800; Pfeifer], een afleiding van Wissenschaft 'wetenschap', die als correcter werd beschouwd dan het aanvankelijk wat minachtende Wissenschaftler 'wetenschapper' [18e eeuw; Pfeifer]. Wissenschaft is op dezelfde manier gevormd als Nederlands wetenschap, uit wissen 'weten', verwant met weten, en -schaft, verwant met -schap.
Literatuur: Boekenschouw voor godsdienst, wetenschap en kunst 2 (z.a., 1907), Amsterdam/Leuven, 390
Fries: wittenskipwittenskipper


  naar boven