1.   lapzwans zn. 'luilak, nietsnut'
categorie:
leenwoord
Nnl. lapswanzen en lijntrekkers 'nietsnutten en luiwammesen' [1928; WNT Aanv.], lapzwans [1935; WNT Aanv.].
Ontleend aan Jiddisch lapsjwants 'nietsnut', samenstelling van de stam van Vroegnieuwhoogduits lapp 'domkop', waarvan ook 'onnozel, dom' is afgeleid en dat hoort bij Lappen 'lap, vod; slappeling', zie lap, en een tweede lid Duits Schwanz 'staart; lul', zie het daaraan ontleende zwans, onder invloed waarvan ook lapzwans met z gespeld werd.
Nhd. Schlappschwanz 'luilak, nietsnut' (o.i.v. schlapp 'slap').
Fries: lapswâns


  naar boven