1.   belhamel zn. 'gesneden ram die de bel draagt; aanvoerder, deugniet'
categorie:
geleed woord
Vnnl. belhamel 'de aanvoerder van allen' [1562; Naembouck], 'aanvoerder bij oproer, oproerkraaier' [1626; WNT]; nnl. belhamels (mv.) 'kwajongens, deugnieten' [1896; WNT].
Gevormd uit bel 1 en hamel 'gecastreerde ram'.
Fri. belhammer (en belderman); verouderd Duits Bellhammel (nu Leithammel); Engels bell-wether, echter alleen in de oorspr. concrete betekenis.
Een gesneden ram is rustiger en beter te hanteren in de veehouderij. Oorspr. moet de belhamel met een bel om de hals als aanvoerder van de kudde zijn gebruikt. Al in de eerste vindplaats is er figuurlijk gebruik.
Fries: belhammer


  naar boven