1.   beleven 'meemaken'
categorie:
geleed woord
Mnl. te beleven 'naleven' [ca. 1350; MNW], beleven 'meemaken, overleven' [15e eeuw; MNW], beleeft (verl.deelw.) 'meegemaakt' [1470-90; MNW-R].
Gevormd uit be- en het werkwoord leven.
In het VMNW komt één vroege attestatie van beleven voor, geëmendeerd uit beuen en wel in de betekenis 'tot leven komen, opleven': Latijn revīvīscere = wider beuen (VNMW: lees beleuen) [1240; Bern.].
belevenis, zn. 'wat men meemaakt, ervaring'. Nnl. belevenissen (meervoud) 'gebeurtenissen die men meemaakt' [1918; Sijs 2001]. Afleiding van beleven met het achtervoegsel -nis, misschien naar analogie van Duits Erlebnis 'belevenis' [1800-50; Pfeifer] bij het werkwoord erleben 'beleven' en in de woordenboeken wel als germanisme aangemerkt (Theissen).


  naar boven