1.   beleefd bn. 'hoffelijk, wellevend'
categorie:
geleed woord
Mnl. belevet 'veel beleefd hebbend, ervaren' [ca. 1479; MNW]; vnnl. beleeft 'hoofs, wellevend' [1537; Pelegromius], beleefd 'welwillend, genadig, liefdevol' [1564; WNT], beleeft, belevet 'welwillend, welgemanierd, vriendelijk' [1599; Kil.].
Verl.deelw. van het werkwoord beleven 'ervaren' [14e eeuw; MNW], zie beleven.
De oorspr. betekenis 'ervaren, kundig' was in de 17e eeuw al verouderd (WNT). De betekenis zou zich van 'ervaren' via 'savoir-vivre hebbend' naar 'fatsoenlijk, beleefd' kunnen hebben ontwikkeld. Een andere mogelijkheid zou kunnen zijn dat er invloed was van het etymologisch niet verwante mnd. belefd 'populair', bij mnd. lef 'lief'. Dat zou de betekenis 'liefdevol, welwillend', die in de 16e eeuw verschijnt, kunnen verklaren.
Fries: beleefd


  naar boven