1.   gourmand zn. 'gulzigaard, lekkerbek'
categorie:
leenwoord
Nnl. gourmand 'vraat' [1805; Meijer], 'lekkerbek, gulzigaard, vraat' [1824; Weiland], 'id.' [1847; Kramers]. Eerder al het werkwoord gourmanderen 'gulzig zijn, verslinden' in vnnl. de geheele weerlt te commanderen ende alle coninghen, princen ende republijcquen te gourmanderen '(de ambitie van Portugal om) de hele wereld te commanderen en alle koningen, prinsen en republieken op te slokken' [1613; WNT republiek], gourmanderen 'vreten, gulzig zijn' [1650; Hofman].
Ontleend aan Frans gourmand 'gulzigaard', eerder gormant 'id.' [1285; DEAF], verdere herkomst onduidelijk. Wrsch. gevormd bij hetzelfde Oudfranse woord *grom 'jongen' dat aan de basis staat van gourmet, maar dan met nog eerdere metathese en betekenisontwikkeling. Misschien gaat het oorspr. om twee dialectische nevenvormen.


  naar boven