1.   gospel zn. 'Afrikaans-Amerikaans godsdienstig lied'
categorie:
leenwoord, verkorting
Nnl. eerst in de samenstelling gospelsong 'godsdienstig lied van Amerikaanse negers, variant van de negro spiritual' [jaren 1950; van Nierop 1975], gospel 'in de christelijke negergemeenten in Noord-Amerika gezongen liederen', gospelmuziek [1974; Koenen].
Verkorting van gospelsong, ontleend aan Amerikaans-Engels gospel song 'gloedvol lied met evangelische boodschap gezongen door negers' [1959; OED], eerder al algemener 'lied met bekeringsboodschap' [1905; OED], ook al in de titel Gospel Songs van P.P. Bliss [1874; Grove]; een samenstelling van gospel 'evangelie' en song 'lied'. Gospel 'evangelie' gaat terug op Oudengels godspell, gōdspel 'id.' [ca. 750; BDE], een samenstelling van gōd 'goed' zie goed 1, en spell 'boodschap, verhaal', zie spellen, als vertaling van Grieks euangélion 'evangelie', letterlijk 'goede boodschap', zie evangelie. Song is verwant met zang en zingen.
Rond 1870 kwam in de protestantse kerken in de Verenigde Staten het zingen van gospel hymns of gospel songs op, min of meer populaire liedteksten met bekeringsboodschappen, gezet op bekende melodieën. Binnen de evangelische kerkgenootschappen in Amerika en later ook Engeland nam het schrijven en componeren van deze liederen een grote vlucht. Tijdens de Crisis in de jaren 1930 kwam de Afro-Amerikaanse gospeltraditie tot bloei, die gebaseerd is op de blanke gospel song, maar tevens voortborduurt op de negro spiritual en de veel oudere traditie van het juichen en zingen rond de prediking in de Amerikaanse zwarte kerken en die ook allerlei elementen van jazz en blues bevat. Deze zwarte traditie heeft zich niet beperkt tot de kerken, maar is nog steeds wijd en zijd te horen op gospelconcerten, in musicalachtig theater en op radio en cd.
Fries: gospel


  naar boven