1.   rol zn. 'cilinder; lijst; toneeltekst'
categorie:
leenwoord
Mnl. rolle 'rol perkament' [1280-90; VMNW], 'opgerold iets, bijv. lood' [15e eeuw; MNW], rollen 'rondhout waarop zware voorwerpen voortgetrokken kunnen worden' [1493; WNT]; vnnl. rol(le) 'schijf, wiel' in Dit wiechken sal lopen op twie rollekijns 'dit wiegje zal rijden op twee wieltjes' [ca. 1500; MNW], 'register, lijst, catalogus' in De voornoemde Contrerolleur sal maecken ... een pertinente Staet ende Rolle van alle het grof Geschut 'de genoemde controleur zal een nauwkeurige lijst van alle stukken grof geschut opstellen' [1599; WNT], 'toneeltekst' in de Treurspeelder zong zijn rol [1638; Van der Plasse]; nnl. rol 'de persoon die de toneelspeler door zijn spel creëert' [1764; WNT].
Ontleend aan Oudfrans rolle (Nieuwfrans rôle) in diverse betekenissen: 'rol beschreven perkament' [ca. 1180; Rey], 'lijst' [13e eeuw; TLF], 'een door een acteur gespeeld personage' [1538; TLF], 'toneeltekst op een papierrol' [1580; TLF]. Dit woord is ontwikkeld uit middeleeuws Latijn rotulus 'rol perkament of papier' [ca. 751; Rey] en 'lijst, register' [964; Rey], dat een verkleinwoord is van klassiek Latijn rota 'wiel', zie rad 1. In het Nederlands viel het woord samen met de stam van het werkwoord rollen en nam het daardoor diverse nieuwe betekenissen aan die bij Frans rôle en in de andere Romaanse talen ontbreken.
Literatuur: C.L. vander Plasse (1638), Bericht uan den aelouden Tooneelspelen, in Bredero's Alle de Werken, ..., Amsterdam
Fries: rol, rolle


  naar boven