1.   vocaal 1 bn. 'betreffende de menselijke stem'
categorie:
leenwoord
Mnl. vocael 'betreffende de stem, hardop, gesproken', in de spelling uocael [1240; Bern.] als vertaling voor middeleeuws Latijn vocalis. In het klassiek Latijn kan dit woord ook als zn. 'klinker' betekenen, maar aangezien consonant [16e eeuw] niet in Bern. is opgenomen, valt in 1240 eerder te denken aan een bn. dan aan de puur grammaticale betekenis 'klinker', waarvoor zie klinker 1. Daarna pas vnnl. vocael Psalmodianist 'iemand die psalmen zingt (in het koorgebed)' [1561; De Dene]; nnl. daarna in samenstellingen (meestal in twee woorden geschreven) als vocaal muziek 'vocale muziek' [1707; De Lairesse], en, aanvankelijk sporadisch, als vocaale ... muziek 'id.' [1707; De Lairesse].
Ontleend, al dan niet via Frans vocal 'i.v.m. de stem' [ca. 1424; Rey] en 'voorzien van een klinker' [ca. 1265; Rey], aan middeleeuws Latijn vocalis 'van de stem, hardop, in woorden'. Dat laatste woord gaat terug op klassiek Latijn vōcālis 'met een stem, welluidend', een afleiding van vōx 'stem, geluid, woord', verwant met gewag. Vocaal in samenstellingen als vocaalmuziek is ontleend aan Duits vocalmusik 'vocale muziek' [1642; Schulz], dat een vertaling is van het in het Duits gebruikte Latijn Musica Vocalis 'id.' [1598; Schulz].
Andere woorden die op dezelfde Latijnse stam vōc- teruggaan, zijn advocaat 1, convocatie, vocaal 'klinker' (zie klinker 1), vocatief (zie naamval) en vocabulaire.
Literatuur: E. de Dene (1561), Testament rhetoricael (red. W. Waterschoot en D. Coigneau, Gent, 1976-1980), 2, 17; G. de Lairesse (1707), Het groot schilderboek, Amsterdam, 2, 266 en 312
Fries: fokaal


  naar boven